Eindterm 2
Kostprijs-, verkoopprijs- en resultaatberekeningen, en berekeningen m.b.t. materiële vaste activa voor een handelsonderneming of dienstverlenende onderneming.
Toetsterm 2.1
De kandidaat kan berekeningen maken van de kostprijs op basis van de directe en indirecte kosten, volgens de primitieve opslagmethode en de verfijnde opslagmethode.
• directe kosten en indirecte kosten
Directe kosten: kosten die rechtstreeks betrekking hebben op een bepaald product.
Indirecte kosten: kosten waarvan niet vastgesteld kan worden op welk product ze betrekking hebben.
• primitieve opslagmethode en verfijnde opslagmethode
Primitieve opslagmethode: opslagmethode waarbij de indirecte kosten met één opslag worden opgenomen in de kostprijs.
Verfijnde opslagmethode: opslagmethode waarbij de indirecte kosten met meerdere opslagen worden opgenomen in de kostprijs.
Toetsterm 2.2
De kandidaat kan berekeningen maken van de standaardkostprijs op basis van constante (vaste) kosten en variabele kosten met behulp van de formule C/N + V/B of C/N + V/W.
• constante (vaste) kosten en variabele kosten
Constante kosten: kosten die niet veranderen als de bezetting verandert.
Variabele kosten: kosten die veranderen als de bezetting verandert.
• proportioneel variabele kosten, progressief variabele kosten en degressief variabele kosten
Proportioneel variabele kosten: variabele kosten die per eenheid gelijk blijven als de productie/afzet toeneemt.
Progressief variabele kosten: variabele kosten die per eenheid stijgen als de productie/afzet toeneemt.
Degressief variabele kosten: variabele kosten die per eenheid dalen als de productie/afzet toeneemt.
Kostprijs = constante kosten + variabele kosten = C + V
normale bezetting begrote bezetting N B
C = constante kosten
V = variabele kosten
N = normale bezetting
B = begrote bezetting
Toetsterm 2.3
De kandidaat kan berekeningen maken van de integrale commerciële kostprijs en de verkoopprijs.
Integrale commerciële kostprijs: de totale inkoop- en verkoopkosten per eenheid.
Toetsterm 2.4
De kandidaat kan berekeningen maken van de brutowinst, het verkoopresultaat en het bedrijfsresultaat (nettowinst).
• brutowinst en nettowinst
Brutowinst: verkoopprijs min inkoopprijs.
Nettowinst: verkoopprijs min kostprijs.
Procenten worden gebruikt bij de berekening van de brutowinstopslag
Brutowinstopslag …% van de inkoopprijs dan is de inkoopprijs 100%
Brutowinstopslag …% van de verkoopprijs dan is de verkoopprijs 100%
• brutowinstopslagmethode en nettowinstopslagmethode
Brutowinstopslagmethode: winstopslagmethode waarbij de inkoopprijs wordt verhoogd met een opslagpercentage voor de brutowinst om de verkoopprijs te berekenen.
Nettowinstopslagmethode: winstopslagmethode waarbij de commerciële kostprijs wordt verhoogd met een opslagpercentage voor de nettowinst om de verkoopprijs te berekenen.
• verkoopresultaat
Verkoopresultaat: afzet x (verkoopprijs – commerciële kostprijs).
• bedrijfsresultaat
Bedrijfsresultaat: de totale opbrengst min de totale kosten.
Toetsterm 2.5
De kandidaat kan berekeningen maken van de break-evenafzet en de break-evenomzet.
• break-evenafzet en break-evenomzet
Break-evenafzet: het aantal verkochte eenheden waarbij de onderneming geen winst maakt of verlies lijdt.
Break-evenomzet: de omzet waarbij de onderneming geen winst maakt of verlies lijdt.
• berekenen van de break-evenafzet en break-evenomzet
De break-even afzet is het aantal verkochte eenheden waarbij een onderneming geen winst maakt maar ook geen verlies lijdt (bedrijfsresultaat/nettowinst = € 0).
Break-even afzet:
BEA = C
p – v
C = totale constante kosten
p = verkoopprijs per stuk
v = variabele kosten per stuk
De break-even afzet wordt altijd naar boven afgerond op een geheel getal.
De break-even omzet is de omzet waarbij geen winst wordt behaald en geen verlies wordt geleden (omzet = kosten). Break-evenomzet = break-evenafzet × verkoopprijs
Toetsterm 2.6
De kandidaat kan berekeningen maken van de afschrijving van materiële vaste activa bij toepassing van de volgende afschrijvingsmethoden:
1. afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs
2. afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde
1 afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs
Afschrijving per jaar: aanschafwaarde min restwaarde
levensduur
2 afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde
Als met een vast percentage van de boekwaarde wordt afgeschreven, zijn de afschrijvingskosten niet in elke periode gelijk. Elke periode worden de afschrijvingskosten berekend als een vast percentage van de boekwaarde.
Toetsterm 2.7
De kandidaat kan berekeningen maken van de aanschafprijs, de restwaarde, de looptijd, de boekwaarde en het resultaat bij inruil of buitengebruikstelling van de bij toetsterm 2.6 genoemde afschrijvingsmethoden.