Examentraining eindterm 2

Eindterm 2

Kostprijs-, verkoopprijs- en resultaatberekeningen, en berekeningen m.b.t. materiële vaste activa voor een handelsonderneming of dienstverlenende onderneming.

Toetsterm 2.1

De kandidaat kan berekeningen maken van de kostprijs op basis van de directe en indirecte kosten, volgens de primitieve opslagmethode en de verfijnde opslagmethode.

 

          directe kosten en indirecte kosten

Directe kosten: kosten die rechtstreeks betrekking hebben op een bepaald product.

Indirecte kosten: kosten waarvan niet vastgesteld kan worden op welk product ze betrekking hebben.

          primitieve opslagmethode en verfijnde opslagmethode

Primitieve opslagmethode: opslagmethode waarbij de indirecte kosten met één opslag worden opgenomen in de kostprijs.

Verfijnde opslagmethode: opslagmethode waarbij de indirecte kosten met meerdere opslagen worden opgenomen in de kostprijs.

Vraag 8

De administrateur van een onderneming heeft over vorig boekjaar de volgende gegevens verzameld:

·      directe inkoopkosten: € 275.000

·      directe loonkosten: € 450.000

·      indirecte kosten: € 526.500

De onderneming heeft een opdracht waaraan wordt besteed:

·      inkoopkosten: € 4.200

·      directe loonkosten: € 6.000

 

Bij de toerekening van de indirecte kosten maakt de onderneming gebruik van de primitieve opslagmethode waarbij de indirecte kosten worden toegerekend aan de directe loonkosten. 

 

Wat is de kostprijs van de opdracht? Geef ook de berekening.

Opslagpercentage

€ 526.500 x 100% =

€ 450.000

117%

 

 

 

 

Inkoopkosten 

 

   4.200

Directe loonkosten                 

 

   6.000

Opslag indirecte kosten

117% x € 6.000

   7.020

Kostprijs         

 

€ 17.220

Antwoord indienen
Vraag 9

De administrateur van een onderneming heeft over vorig boekjaar de volgende gegevens verzameld:

·      kosten onderdelen: € 275.000

·      directe loonkosten: € 450.000

·      indirecte kosten: € 524.000

Van de indirecte kosten hangt € 159.500 samen met de kosten van de onderdelen en de rest met de directe loonkosten.

 

De onderneming heeft een opdracht waaraan wordt besteed:

·      onderdelen: € 4.200

·      directe loonkosten: € 6.000

 

Wat is de kostprijs van de opdracht? Geef ook de berekening.

Opslagpercentage

€ 159.500 x 100% =

€ 275.000

58%

 

Opslagpercentage

€ 364.500 x 100% =

€ 450.000

81%

 

 

Onderdelen

 

 

   4.200

Directe loonkosten

 

 

   6.000

Opslag indirecte kosten

58% x € 4.200 =

€ 2.436

 

 

81% x € 6.000 =

€ 4.860

 

 

 

 

   7.296

Kostprijs         

 

 

€ 17.496

Antwoord indienen

Toetsterm 2.2

De kandidaat kan berekeningen maken van de standaardkostprijs op basis van constante (vaste) kosten en variabele kosten met behulp van de formule C/N + V/B of C/N + V/W.

 

• constante (vaste) kosten en variabele kosten

Constante kosten: kosten die niet veranderen als de bezetting verandert.

Variabele kosten: kosten die veranderen als de bezetting verandert.

• proportioneel variabele kosten, progressief variabele kosten en degressief variabele kosten

Proportioneel variabele kosten: variabele kosten die per eenheid gelijk blijven als de productie/afzet toeneemt.

Progressief variabele kosten: variabele kosten die per eenheid stijgen als de productie/afzet toeneemt.

Degressief variabele kosten: variabele kosten die per eenheid dalen als de productie/afzet toeneemt.

 

Kostprijs =     constante kosten        +    variabele kosten         =          C   +    V

                        normale bezetting             begrote bezetting                   N         B

 

C = constante kosten

V = variabele kosten

N = normale bezetting

B = begrote bezetting

Vraag 10

Onderneming Blankendaal verkoopt alleen het artikel Alpha.

Voor het komende jaar wordt een afzet verwacht van 4.200 artikelen Alpha.

De normale afzet is 4.000 artikelen Alpha per jaar.

De totale kosten voor het komende jaar zijn € 489.000 waarvan € 300.000 aan constante kosten.

 

Wat is de kostprijs van een artikel Alpha? Geef ook de berekening.

 

C/N

€ 300.000 / 4.000

   75

V/B

€ 189.000 / 4.200

   45 +

Kostprijs

 

€ 120

Antwoord indienen

Toetsterm 2.3

De kandidaat kan berekeningen maken van de integrale commerciële kostprijs en de verkoopprijs.

 

Integrale commerciële kostprijs: de totale inkoop- en verkoopkosten per eenheid.

Vraag 11

Een onderneming heeft de volgende gegevens voor komend jaar verzameld:

·      normale inkoop en afzet 4.000 artikelen

·      begrote inkoop en afzet: 4.400 artikelen

·      constante inkoopkosten: € 78.000

·      begrote proportionele variabele inkoopkosten: € 44.000

·      constante verkoopkosten € 10.000

·      variabele verkoopkosten € 2 per artikel

 

Wat is de commerciële kostprijs van een artikel? Geef ook de berekening.

Constante inkoopkosten

€ 78.000 / 4.000

€ 19,50

Variabele inkoopkosten

€ 44.000 / 4.400

€ 10,00      

Constante verkoopkosten

€ 10.000 / 4.000

   2,50       

Variabele verkoopkosten

 

   2,00  +

Kostprijs         

 

€ 34,00

Antwoord indienen
Vraag 12

Een handelsonderneming heeft om de verkoopprijs van product Beta te berekenen de volgende gegevens beschikbaar:

• Inkoopprijs € 36

• Overige directe inkoopkosten € 6

• Totale verkoopkosten € 141.000 waarvan variabele verkoopkosten € 81.000

• Normale afzet 30.000 stuks

• Begrote afzet 27.000 stuks

• De nettowinstopslag is 20% van de verkoopprijs

• De omzetbelasting is 21%

 

Wat is de verkoopprijs inclusief omzetbelasting van product Beta? Geef ook de berekening.

Inkoopprijs

 

€ 36,00

Overige directe inkoopkosten

 

   6,00

Constante verkoopkosten

€ 60.000 / 30.000

   2,00

Variabele verkoopkosten

€ 81.000 / 27.000

   3,00 +

Commerciële kostprijs

  80%

€ 47,00

Nettowinstopslag

  20%

€ 11,75 +

Verkoopprijs

100%

€ 58,75

Omzetbelasting

  21%

€ 12,34 +

Verkoopprijs inclusief omzetbelasting

121%

€ 71,09

Antwoord indienen

Toetsterm 2.4

De kandidaat kan berekeningen maken van de brutowinst, het verkoopresultaat en het bedrijfsresultaat (nettowinst).

 

• brutowinst en nettowinst

Brutowinst: verkoopprijs min inkoopprijs.

Nettowinst: verkoopprijs min kostprijs.

 

Procenten worden gebruikt bij de berekening van de brutowinstopslag

Brutowinstopslag …% van de inkoopprijs dan is de inkoopprijs 100%

Brutowinstopslag …% van de verkoopprijs dan is de verkoopprijs 100%

 

• brutowinstopslagmethode en nettowinstopslagmethode

Brutowinstopslagmethode: winstopslagmethode waarbij de inkoopprijs wordt verhoogd met een opslagpercentage voor de brutowinst om de verkoopprijs te berekenen.

Nettowinstopslagmethode: winstopslagmethode waarbij de commerciële kostprijs wordt verhoogd met een opslagpercentage voor de nettowinst om de verkoopprijs te berekenen.

 

• verkoopresultaat

Verkoopresultaat: afzet x (verkoopprijs – commerciële kostprijs).

 

• bedrijfsresultaat

Bedrijfsresultaat: de totale opbrengst min de totale kosten.

 

Vraag 13

De verkoopprijs bedraagt € 160

Brutowinstopslag is 25% van de inkoopprijs

 

Wat is de brutowinst? Geef ook de berekening.

Inkoopprijs

100%

 

Brutowinst

  25%

 

Verkoopprijs

125%

€ 160

 

Brutowinst = € 160 / 125 x 25 = € 32

Antwoord indienen
Vraag 14

Inkoopprijs bedraagt € 200

Brutowinstopslag is 20% van de verkoopprijs

 

Wat is de brutowinst? Geef ook de berekening.

Inkoopprijs

  80%

€ 200

Brutowinst

  20%

 

Verkoopprijs

100%

 

 

Brutowinst = € 200 / 80 x 20 = € 50

Antwoord indienen
Vraag 15

Een onderneming verkoopt alleen product Gamma met een inkoopprijs van € 48.

De begrote verkoopkosten zijn € 9 per product Gamma.

De verkoopprijs van een weegschaal is € 90,75 inclusief 21% omzetbelasting.

De normale inkoop en verkoop is 6.000 producten Gamma per jaar.

Het komende jaar verwacht de onderneming 6.200 producten Gamma te verkopen.

 

Wat is het verwachte verkoopresultaat voor het komend jaar? Geef ook de berekening.

Verkoopprijs exclusief omzetbelasting € 90,75 / 1,21 = € 75

Commerciële kostprijs product Gamma € 48 + € 9 = € 57

Verwacht verkoopresultaat 6.200 x (€ 75 - € 57) = € 111.600 voordelig

Antwoord indienen
Vraag 16

Van een handelsonderneming zijn de volgende gegevens bekend:

·      normale omzet: € 1.200.000

·      gerealiseerde omzet: € 1.150.000

·      brutowinst: 60% van de inkoopprijs

·      constante kosten: € 380.000

·      variabele kosten: 6% van de omzet

 

Wat is het bedrijfsresultaat? Geef ook de berekening.

Gerealiseerde omzet

160%  

€ 1.150.000

Inkoopprijs

100%

    718.750

Gerealiseerde brutowinst

  60%

    431.250

Constante kosten

 

    380.000 -

Variabele kosten

6% x € 1.150.000

      69.000 -

Bedrijfsresultaat

 

      17.750 negatief

Antwoord indienen

Toetsterm 2.5

De kandidaat kan berekeningen maken van de break-evenafzet en de break-evenomzet.

 

• break-evenafzet en break-evenomzet

Break-evenafzet: het aantal verkochte eenheden waarbij de onderneming geen winst maakt of verlies lijdt.

Break-evenomzet: de omzet waarbij de onderneming geen winst maakt of verlies lijdt.

 

• berekenen van de break-evenafzet en break-evenomzet

  De break-even afzet is het aantal verkochte eenheden waarbij een onderneming geen winst maakt maar ook geen verlies lijdt (bedrijfsresultaat/nettowinst = € 0).

  Break-even afzet:

  BEA =    C   

              p – v

 

C = totale constante kosten

p = verkoopprijs per stuk

v = variabele kosten per stuk

De break-even afzet wordt altijd naar boven afgerond op een geheel getal.

 

De break-even omzet is de omzet waarbij geen winst wordt behaald en geen verlies wordt geleden (omzet = kosten). Break-evenomzet = break-evenafzet × verkoopprijs

Vraag 17

Onderneming Maxx koopt en verkoopt één product voor € 181,50 inclusief 21% omzetbelasting. De inkoopprijs van het product is € 60. De overige variabele kosten zijn € 5 per product. De constante kosten zijn € 500.000 per jaar.

 

Wat is de break-even afzet? Geef ook de berekening.

Verkoopprijs exclusief omzetbelasting € 181,50 / 1,21 = € 150

BEA =     500.000 = 5.882,3… dus 5.883 stuks

       € 150 - € 65   

Antwoord indienen
Vraag 18

Onderneming Mini koopt en verkoopt één product voor € 180,94 inclusief 9% omzetbelasting. De inkoopprijs van het product is € 70. De overige variabele kosten zijn € 10 per product. De constante kosten zijn € 400.000 per jaar.

 

Wat is de break-even omzet? Geef ook de berekening.

Verkoopprijs exclusief omzetbelasting € 180,94 / 1,09 = € 166

BEA =     400.000 = 4.651,1… dus 4.652 stuks

                   € 166 - € 80   

BEO = 4.652 x € 166 = € 772.232

Antwoord indienen

Toetsterm 2.6

De kandidaat kan berekeningen maken van de afschrijving van materiële vaste activa bij toepassing van de volgende afschrijvingsmethoden:

1. afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs

2. afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde

 

1 afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs

Afschrijving per jaar: aanschafwaarde min restwaarde

                                                 levensduur

2 afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde

Als met een vast percentage van de boekwaarde wordt afgeschreven, zijn de afschrijvingskosten niet in elke periode gelijk. Elke periode worden de afschrijvingskosten berekend als een vast percentage van de boekwaarde.

Vraag 19

Van een machine zijn de volgende gegevens bekend:

·      aanschafprijs inclusief installatiekosten: € 110.000

·      levensduur: 5 jaar

·      restwaarde: € 10.000

 

Wat zijn de afschrijvingskosten per jaar als de onderneming elk jaar een gelijk bedrag afschrijft? Geef ook de berekening.

€ 110.000 - € 10.000 = € 20.000

                   5

Antwoord indienen

Toetsterm 2.7

De kandidaat kan berekeningen maken van de aanschafprijs, de restwaarde, de looptijd, de boekwaarde en het resultaat bij inruil of buitengebruikstelling van de bij toetsterm 2.6 genoemde afschrijvingsmethoden.

Vraag 20

Van een machine zijn de volgende gegevens bekend:

·      aanschafprijs inclusief installatiekosten: € 40.000

·      levensduur: 3 jaar

·      afschrijvingskosten per jaar: 37% van de boekwaarde aan het begin van het jaar

 

Wat is de restwaarde van de machine? Geef ook de berekening.

Aanschafprijs 

 

€ 40.000

Afschrijving jaar 1

37% x € 40.000

€ 14.800 -

Boekwaarde begin jaar 2

 

€ 25.200

Afschrijving jaar 2

37% x € 25.200

   9.324 -

Boekwaarde begin jaar 3

 

€ 15.876

Afschrijving jaar 3

37% x € 15.876

   5.874,12 -

Restwaarde

 

€ 10.001,88

Antwoord indienen
Vraag 21

Bakker Alkmaar maakt gebruik van een vrachtwagen. Het jaarlijks af te schrijven bedrag bedraagt € 49.000. De levensduur is 5 jaar. De restwaarde bedraagt € 10.000.

 

Wat is de aanschafprijs van de vrachtwagen? Geef ook de berekening.

De totale afschrijving bedraagt 5 jaar x € 49.000 = € 245.000

De aanschafwaarde is € 245.000 + € 10.000 = € 255.000

Antwoord indienen
Vraag 22

Een op 1 juli 2024 aangeschafte takelwagen wordt afgeschreven met gelijke bedragen per jaar.

De takelwagen heeft een gebruiksduur van zes jaar. De verwachte restwaarde is € 20.000.

In het jaar van aanschaf zijn de afschrijvingskosten € 12.000.

In het jaar van aanschaf vindt afschrijving plaats naar evenredigheid van de gebruiksduur

 

Wat is de aanschafprijs van de takelwagen per 1 juli 2024? Geef ook de berekening.

In het jaar van aanschaf is er een half jaar afgeschreven dus per jaar wordt er 2 x € 12.000 = € 24.000 afgeschreven. Totale afschrijving is 6 jaar x € 24.000 = € 144.000.

Aanschafwaarde € 144.000 + € 20.000 = € 164.000

Antwoord indienen
Vraag 23

Van een machine zijn de volgende gegevens bekend:

·      aanschafprijs: € 130.000

·      levensduur: 8 jaar

·      restwaarde: € 6.000

·      Na 6 jaar besluit de onderneming de machine te verkopen voor € 30.000.

 

Wat is het resultaat van de verkoop van de machine? Geef ook de berekening.

 

Afschrijving per jaar

(€ 130.000 - € 6.000) / 8 = € 15.500 

 

Boekwaarde eind jaar 6

€ 130.000 – 6 x € 15.500 =   

€ 37.000

Opbrengst bij verkoop           

 

€ 30.000 -

Resultaat

                                          verlies

   7.000

 

 

Antwoord indienen